De hunnen komen

Heeft u ook zo’n moeite met het juiste gebruik van hun en hen? Is het nou ik doe hun dat aan? of ik doe hen dat aan? En vindt u ook dat wanneer iemand hen bezigt dat nogal uitsloverig klinkt? Niet zo verwondelijk, want het grammaticale onderscheid tussen hun en hen is kunstmatig, bedacht door een paar schoolmeesters uit de zeventiende eeuw, die zich net als heel veel andere schoolmeesters uit die tijd teveel met Latijn bezighielden.

Zoals bekend, is het Latijn een taal met naamvallen. Een naamval houdt in dat een woord er een beetje anders gaat uitzien, wanneer het een andere functie krijgt in een zin. In de zin pater ebrius est (‘vader is dronken’) is pater het onderwerp. In de zin mater patrem mulcat (‘moeder ranselt vader af’) is patrem lijdend voorwerp. Het Latijn is met zijn vijf à zes naamvallen trouwens nog bescheiden. Je hebt talen met wel twaalf naamvallen.

Het Nederlands heeft, afgezien van wat restjes, zoals in hij – hem, huis – des huizes en plek – ter plekke, nauwelijks naamvallen. Dat vonden de eerdergenoemde schoolmeesters niet leuk. Ze vonden dat het Nederlands grammaticaal gezien meer op het Latijn moest lijken. Ze snuffelden rond in het Nederlandse taalgebied en merkten dat de mensen in sommige streken hun zeiden, maar dat in andere streken hen werd gezegd. De schoolmeesters verzamelden deze dialectvormen, hutselden ze door elkaar en bedachten er enkele grammaticale regels bij. Vervolgens schreven ze hun bedenksel op in schoolboekjes waar het tot op de dag van vandaag in terug te vinden is.

Hoe die grammaticale regels voor het gebruik van hun en hen precies luiden, doet totaal niet ter zake. Ze zijn simpelweg overbodig en bijna niemand kan ze foutloos toepassen. Wat wel ter zake doet, is dat met die hun-hen-regel een instrument is geschapen, waarmee mensen zich menen te kunnen onderscheiden van andere mensen. Want u moet maar eens opletten: hen wordt, afgezien van het dialectgebied waar het van nature thuishoort, uitsluitend gebezigd door mensen die op hun taalgebruik letten.

Op sommige plaatsen is hen intussen in graniet gebeiteld. Op oorlogsmonumenten kom je de tekst Aan hen die vielen tegen. We kunnen ons afvragen of het kies is om aan gesneuvelden te refereren met gekunsteld taalgebruik. Veel mooier, en ook natuurlijker, zou Hun die vielen zijn geweest.

Toch zal hen uiteindelijk ten onder gaan. Verreweg de meeste mensen zeggen namelijk gewoon hun. Moderne schoolmeesters moeten leren dat een taal niet te sturen is en dat een grammatica beschrijvend moet zijn, niet voorschrijvend. Je gaat dus eerst luisteren wat de mensen nu eigenlijk zeggen, dan probeer je daarin regels te ontdekken en ten slotte schrijf je die regels op in een grammatica.

Een van die regels die op enig moment in de schoolboekjes terecht zal komen, is het gebruik van hun als onderwerp, bijvoorbeeld hun komen naar huis. In steeds meer dialecten en sociolecten – dat is het taalgebruik dat bij een bepaalde maatschappelijke groep hoort – kom je dit tegen. Nu gruwen de hen-zeggers daar nog van, maar vroeg of laat zullen ook hún er aan moeten geloven.

Leve de hunnen! Naar de slachtbank met de hennen!