Ooit stond er een artikel in NRC Handelsblad met de titel ‘Taal kent geen wetten’. Samengevat was het een betoog tegen de ideeën van Noam Chomsky, een taalkundige (en politiek activist, wat we hier verder maar even buiten beschouwing laten) die ergens in de jaren vijftig van de vorige eeuw met zijn universele grammatica op de proppen kwam.
Met die universele grammatica probeerde Chomsky te verkopen dat er zoiets als een onderliggende structuur zou zijn, waar alle talen van de wereld zich aan zouden houden en die zelfs aangeboren zou zijn. Op die manier zou het vermogen om een taal te spreken niet veel meer zijn dan een invuloefening waarbij woorden en grammaticale constructies als blokjes in voorgevormde en in een vaste volgorde gepositioneerde pasvormen gestopt worden.
In het eerder genoemde artikel werd aan de hand van – overigens niet zo heel veel – voorbeelden uit allerlei exotische talen geïllustreerd dat er hoogstwaarschijnlijk helemaal geen algemene kapstok is, waaraan alle talen van de wereld opgehangen kunnen worden. Laat staan dat zo’n algemene structuur al in aanleg aanwezig zou zijn in de hersentjes van ongeboren en op taalgebied dus nog volkomen onnozele kinderen. Talen blijken zo divers dat er met de beste wil ter wereld geen universele patronen in te ontdekken zijn.
Maar dat wil nog niet zeggen dat er geen wetmatigheden voorkomen in talen. Sterker nog, elke taal van de wereld, in heden en verleden, is geworden tot wat die is als gevolg van keiharde wetmatigheden die niet onder doen voor de wetten van de natuurkunde. Die wetmatigheden werden al meer dan tweehonderd jaar geleden ontdekt en zijn, ook al weer heel lang geleden, door Duitse taalkundigen aangeduid met de – je kunt van het Duits zeggen wat je wilt – heel fraaie term Ausnahmslosigkeit der Lautgesetze.
Bijna iedereen weet dat een taal in de loop van de tijd verandert. Woorden raken in onbruik, nieuwe woorden verschijnen. Grammaticale constructies worden vervangen door nieuwe. Veel minder ‘zichtbaar’ en dus ook veel minder bekend is dat ook de klanken van een taal veranderen. Wie weet dat de Nederlandse woorden ‘kracht’, ‘gracht’ en ‘hechten’ ooit ‘kraft’, ‘graft’ (want dit woord is afgeleid van het werkwoord graven) en ‘heften’ zijn geweest? Toch laat een vergelijking met onze nauw verwante buurtalen Engels en Duits en Middelnederlandse teksten zien dat dat het geval is en dat in het Nederlands kennelijk ooit een klankverandering van -ft- naar -cht- heeft plaatsgevonden.
Die klankveranderingen blijken wetmatig. Alle Nederlandse woorden waarin de klankcombinatie -ft- voorkwam, zijn geworden tot woorden met -cht-. Maar hoe zit het dan met een uitzondering als lift? Heel eenvoudig. Het woord lift is een leenwoord (uit het Engels) en geïntroduceerd op een moment dat de klankwet -ft- > -cht- niet meer werkzaam was. Een klankwet raakt namelijk uitgewerkt op het moment dat alle woorden waarin de betreffende klank voorkomt, opgeruimd zijn. Een klankwet is dus beperkt in de tijd, maar is ook beperkt in plaats. Het Engels en het Duits – beide nauw verwante talen – hebben de betreffende klankverandering niet doorgemaakt. Deze en andere talen kennen weer hun eigen klankveranderingen.