Tag archieven: Voetbal

Balletje

Hoe zou het een Romein vergaan, die per wormgat of ander tijdverplaatsingsmechanisme middenin onze tijd en maatschappij zou worden geplempt? Het hangt er een beetje vanaf waar hij terecht zou komen. Zou hij in een weiland landen, dan zou de schrik nog niet direct om zijn hart slaan.

Hooguit zou hij zich verbazen over het prikkeldraad, het idiote vee met die rare gele scidulae in de oren en de saaie stabula die enig ornament missen. Wel zou hij zich onrustig afvragen wat die geluiden op de achtergrond zijn – waar je in Nederland ook gaat of staat, altijd hoor je verkeersgeluiden. Het vliegtuig bewaren we nog even voor straks.

Zou hij het ongeluk hebben in een stad terecht te komen, dan zou het lijken alsof hij in de godenwereld en het infernum tegelijkertijd zou zijn beland. Ronkende karren die met duizelingwekkende snelheid voorbijrijden, mensen gekleed in vreemdsoortige en veelkleurige tunicae, hordes acrobaten op tweewielige vehicula, talloze lampen in vormen en kleuren die hij zelfs in zijn dromen nog nooit gezien heeft.

En juist op het moment dat hij vertwijfeld de handen uitstrekt naar de hemel om steun te zoeken bij Jupiter, komt het vliegtuig overvliegen. Dat kan niemand minder zijn dan Neptunus die zijn drietand heeft verruild voor een nog veel verschrikkelijker wapen! De godheid moet het vanuit zee, ergens vanachter de kim, deze kant uit hebben geworpen. Hij duikt ineen.

Het lijkt alsof het hele Romeinse godendom de gezamenlijke toorn met bijbehorende attributen in één keer over zijn miezerige wezen heen dondert. Dit is erger dan de ergste storm, angstaanjagender dan het meest angstaanjagende onweer, vreselijker dan de vreselijkste vulkaanuitbarsting.
Buiten zinnen, stuurloos, wanhopig is hij. Angsten en depressies razen door zijn hoofd. Hij voelt zijn hart ineenkrimpen, zijn darmen doldraaien, het zweet wordt uit zijn poriën geperst als sinaasappelsap uit een Moulinex-apparaat.

Radeloos rent hij voort, langs viae stratae, areae en aedificia. Mensen staren hem na, wijzen naar hem, lachen hem luidkeels uit. Daar, een stadion! En nog wel minder indrukwekkend dan het Colosseum. Daar zou hij het kwaad kunnen ontlopen. Daar zou hij zich kunnen verstoppen tussen de menigte. Met een ‘Abi!’ duwt hij de suppoost opzij en stormt de trappen op, naar de tribunes.

Wat hij dan ziet, doet de angsten en depressies uit zijn hoofd verdwijnen als gletsjers in een met CO2 gevulde atmosfeer. Een glimlach verschijnt op zijn gelaat dat luttele seconden daarvoor nog doorgroefd en asgrauw was.

Geen gladiatoren die elkaar bij bosjes tegelijkertijd afslachten, geen met crashes verzadigde wagenrennen, geen oorlogsschepen die elkaar in een onder water gezette arena bestrijden, geen stieren die het tegen olifanten en neushoorns opnemen, geen bloederige terechtstellingen met leeuwen.

Roman_ball_play

Maar mannen in vrolijke kledij die een balspel spelen! Het spel dat thuis, in Rome, door vrouwen wordt beoefend wanneer de mannen naar het circus of op oorlogspad zijn. Met huppelsprongetjes hollen ze de bal achterna. Hij begrijpt het niet. Zou dit slechts het voorspel zijn? Zouden zij elkaar straks te lijf gaan met zwaarden en speren?

Maar er gebeurt niets. In drafjes blijven de mannen achter de bal aan huppen. Wanneer de bal in een van de visnetten belandt, joelt en juicht het publiek dat is uitgedost als nam het deel aan een orgie. Een aantal mannen in de arena kust en omhelst elkaar. Het is alsof de Germanen eindelijk zijn overwonnen. Hij dacht in de gruwelijke onderwereld te zijn beland, maar dit moet de zoetste, de lieflijkste aller plaatsen zijn!

Voetbal, je moet er maar door geboeid raken.