Een aantal jaren geleden heb ik eens met mijn destijds jonge kinderen Museum Belvédère in Friesland bezocht, een soort blokkendoos op een met behulp van sloten en paden in repen verdeeld grasveld waar alles verried dat de graafmachines er nog maar net weg waren. De parkeerplaats was op ten minste tien minuten verwijderd van de ingang, zodat je op je gang naar de ingang gedwongen werd de eentonige grasstroken en de in keurige Nederlandse rijtjes geplante boompjes te bestuderen. Alles was er zo vierkant en rechtlijnig, dat zelfs Mondriaan er hevig naar ronde vormen zou beginnen te snakken.
Binnen namen mijn kinderen met een verveeld gezicht het onvermijdelijke speurtochtformulier in ontvangst, met een potlood waarmee je – hoe hard je ook drukt – nog niet de vaagste lijn op het gladde papier gestreept krijgt. Ik vergat telkens om, naast de museumjaarkaart, ook een etui mee te nemen naar het museum. Geroutineerd overhandigden ze mij, eenmaal buiten het zicht van de dame achter de balie, de formulieren. Snel schreef ik hun naam op beide formulieren. Inmiddels was ik geoefend in het nabootsen van twee verschillende kinderhandschriften.
Her en der liepen groepjes mensen die zo weggelopen leken te zijn uit het grootstedelijke theatercircuit, ze leken in ieder geval in de verste verte niet op de mensen die hooguit enkele kilometers verderop in een Fries dorpscentrum op straat liepen. ‘Heel bijzonder, dat spelen met kleuren’, ‘Zie je hoe dat geel en wit overheersen?’ en ‘Je herkent echt die lijnen’, hoorde ik ze links en rechts relevant proberen op te merken.
In de eerste zaal, pal om de hoek – je moest je 180 graden omdraaien om het te kunnen bekijken – hing een stuk golfplaat aan de muur, omvangrijk genoeg om niets meer aan dezelfde muur te hoeven hangen. Het was van vaag transparant materiaal. Ongeschikt voor een kippenhok, stelde ik snel vast. De beesten zouden gesmoord worden door de binnendringende zonnewarmte. Misschien vond de kunstenaar het ergens op een bouwplaats. De verfvlekken die er op zaten wezen in die richting, maar het zou ook kunnen dat de maker een liefhebber was van paintball.
In dezelfde zaal hingen ook enkele schilderijen waarover je verhandelingen kunt houden die je maar wilt, maar waaraan in één oogopslag te zien was dat de kunstenaars er stuk voor stuk heel wat minder tijd aan hebben besteed dan Rafaël aan zijn La Donna Velata. Toen ik dat schilderij in Florence zag hangen, raakten mijn ogen minutenlang gefixeerd door het vakmanschap. Alleen al aan die mouw van haar moet hij weken bezig zijn geweest.
‘Dat kan ik ook’, was het eerste wat mijn zoontje zei, toen hij een blik op een van de schilderijen wierp. Kernachtiger had hij het wezen van de moderne of, zo u wilt, hedendaagse kunst niet kunnen verwoorden. Moderne kunst is voor het overgrote deel luie kunst, ingetreden met de komst van de fotografie en vervaardigd door kunstenaars die hun luiheid met attributen als ‘sober’, ‘met minimale middelen’, ‘fundamenteel’, ‘abstract’ en weet ik veel wat niet meer proberen te verhullen. Soms slooft een kunstenaar zich uit door een schilderij gedetailleerder dan een foto te maken, daarmee juist blootgevend dat de fotografie inderdaad als rivaal gezien wordt.
In de overige zalen leek de snelheid waarmee de kunstwerken gemaakt zijn steeds meer op te lopen. Steeds sneller ook liepen wij er langs, af en toe onze pas opzettelijk een beetje verlangzamend om het niet al te veel te laten opvallen. Heel af en toe hing er een schilderij tussen dat naar iets van herkenbaarheid zweemde en waar de kinderen prompt meer aandacht aan besteedden.
In de laatste zaal hing een groot aantal stukken karton met veelkleurige verfstrepen. We probeerden de bijbehorende naamkaartjes te vinden, maar die ontbraken. ‘Papa, zijn die door chimpansees gemaakt?’, vroeg mijn dochtertje.
Moderne kunst is cuntst.