Blabla

Er zijn mensen die veel praten en er zijn mensen die weinig praten. Zelf behoor ik tot de categorie die meestal slechts het noodzakelijke zegt, al kan dat in bepaalde situaties, zoals tijdens gezellige samenkomsten, pretpartijen en drinkgelagen, aanzienlijk toenemen, soms meer dan mij zelf lief is. Waarschijnlijk heb ik door mijn eigen bescheiden verbalisme een meer dan natuurlijke weerstand tegen veelpraters.

Veelpraters zijn mensen die veel praten. Dat lijkt de deksel op de discussie, maar dat is het niet. Want essentieel is daarbij de vraag of mensen die veel praten ook veel zeggen, dus meer zeggen dan mensen die weinig praten. Een andere vraag die rijst, is of veelpraters communicatief effectiever zijn dan mensen die op gepaste momenten het zwijgen weten te bewaren.

Het antwoord op de eerste vraag is al vanouds bekend: veelpraters zeggen niet meer dan weinigpraters. Want dat zou inherent inhouden dat de verbaal ingetogenen onder ons minder relevants te vertellen hebben. Aangezien de laatste categorie ver in de meerderheid is, zou er relatief weinig gezegd worden in de wereld, wat aanzienlijke gevolgen zou moeten hebben voor het reilen en zeilen van de mensheid.

Aan het antwoord op de tweede vraag – zijn veelpraters communicatief effectiever dan de zwijgende meerderheid – hoeven in eerste instantie ook niet veel woorden vuil te worden gemaakt: nee. Woordenbrijen, of die nu ‘live’ of in de vorm van een tekst over ons worden uitgebraakt, zijn dodelijk voor de aandacht. In live-vorm wordt breedsprakigheid geabsorbeerd door het afdwalen van gedachten, dikwijls vergezeld van gegaap of een verveeld gezicht, terwijl een breedsprakige tekst niet zelden – sneller dan enig veelprater een zin kan voltooien – verwordt tot prop of oud papier.

Van de meest notoire veelprater uit de geschiedenis van de mensheid, Adolf Hitler, is eveneens bekend dat de mensen die het ongeluk hadden vaak in zijn directe gezelschap te moeten verkeren – we spreken hier niet over de hordes naïevelingen die in volgepakte reuzenstadions naar zijn toespraken luisterden – meer dan eens tot een toestand schommelend tussen vermoeidheid en wanhoop gebracht werden, en zich daartegen slechts met minzaam knikken konden verweren.

Het verbazingwekkende is dat de meeste veelpraters zich bewust zijn van hun veelpraterij. Hoe komt het dan dat zelfs gegeeuw en apathische gelaatstrekken deze taalzwelgers niet tot stoppen kunnen dwingen? Soms omdat zij sprekende blind zijn, maar meestal omdat zij eenvoudigweg niet in staat zijn weerstand te bieden aan hun verbale vomatie. Als een bijna-perpetuum mobile ratelt het strottenhoofd met trillende stembanden voort.

Wonderbaarlijk genoeg bestaat er een kleine categorie veelpraters die van mening is dat alles wat hij of zij zegt, ter zake doet. Een dergelijke veelprater zal met verbazing of zelfs met verontwaardiging reageren, indien de woordenstroom aan de kaak wordt gesteld. Dit in tegenstelling tot de helaas veel kleinere groep veelpraters die inziet dat hun woordenspuierij tot averechtse effecten leidt en zelfs sociale of maatschappelijke gevolgen voor hun kan hebben.

Wat heb ik in dit stukje eigenlijk gezegd?